(april, 2022) Hij is bij me om te oefenen met vaardigheden om meer contact te hebben met kinderen uit zijn klas. Deze jongen is tien jaar en is al drie keer van school gewisseld. Hij hoort er nooit echt bij, vertelt hij. Ik vraag wanneer hij het gevoel had dat hij wel ergens bij hoorde. ‘Dat was in mijn eigen land, juf’. Ik voel zijn heimwee. ‘Dat is ver weg op de kaart, maar dichtbij in je hart’, zeg ik. Hij knikt. We tekenen een landkaart met zijn land er op. Hij vraagt of hij het goed doet. Ik vertel hem dat het niet uitmaakt of het precies klopt, het gaat om het gevoel wat je er bij hebt. Hij kiest bonte kleuren om zijn land in te kleuren. ‘Ik weet niet zo goed waar het huisje van mijn oma is’, zegt hij. Samen zoeken we naar het huis van oma en hij vertelt over hoe iedereen in de familie er bij hoorde. We gaan alle familieleden af en geven ze een stem. Ook oefen ik met woorden uit zijn taal. Hij lacht om mijn uitspraak maar geeft me ook een compliment. ‘U leert het wel snel juf’. Hij geeft het fijne gevoel een kleur, de kleur oranje/geel. We spreken af dat wanneer hij zich alleen voelt in de klas, hij denkt aan de kleuren oranje en geel. ‘Misschien helpt het een beetje’ zeg ik. We sluiten af, hij wil volgende week verder met mij woorden leren uit zijn land. ‘Dan ben ik de meester, u bent dan het kind’. Ik zie hem in die week met een klasgenoot door de gang lopen met een lach op zijn gezicht. Ik geef hem een boks zonder iets te hoeven zeggen. Het begin is gemaakt. Hij mag er zijn, met alles wat er is.